Ooggetuigenverslag crash-plek Halifax-II JD207
Tijdens mijn onderzoek naar de crash van de Queen-City ontmoete ik een Oisterwijker die zich de dag van 26 Juli 1943 nog goed kon herinneren. Die dag was hij namelijk met zijn vriend op de plek geweest waar de Halifax was neergekomen. Zijn herinneringen hierover zette hij op mijn verzoek op papier.
‘Het was niet ongewoon voor ons, twee Nederlandse jongens van 13 jaar oud, om ‘s avonds onze tuin in te lopen en te luisteren naar de geluiden van de honderden zware bommenwerpers die voor ons ongezien in de nacht overvlogen. Het was haast niet te bevatten dat daarboven hoog in de lucht grote hoeveelheden ‘metalen dozen’ bemand met zeven tot negen jonge mannen ons gebied passeerde. Iedere keer als de lucht even helder was en de sterren door de verduistering tijdens oorlogstijd goed zichtbaar waren vroegen we ons bij een twinkelde ster vaak af, was het een vliegtuig dat passeerde of was het maar een twinkel van de ster? Het geluid kon wel langer dan een half uur aanhouden om dan zacht in de nacht te verdwijnen. We wisten dat ze op enig moment gedurende de nacht weer terug zouden keren. Maar doordat we de geluiden van die honderden vliegtuigmotoren zo gewend waren sliepen we er vaak door heen. Het gebeurde nacht na nacht na nacht.
En toen, op een zonnige morgen op 26 Juli 1943 kwam mijn vriend Bill op de fiets naar mijn huis en riep: ”Er is een vliegtuig hier vlakbij in het bos neergestort, kom op dan gaan we kijken”. We sprongen samen op de fiets zonder echt te weten waar we naar toe moesten en gingen richting de vennen en de bossen ten noordoosten van ons dorp Oisterwijk. Na een tijdje gefietst te hebben bleek het dat we gevolgd werden door personen in een Duits voertuig, blijkbaar ook niet wetende waar ze naar toe moesten. Op dat moment passeerde we net de boerderij van een schoolvriend die juist buiten voor zijn tuin stond. We riepen hem en vroegen of hij soms iets wist van een neergestort vliegtuig in de omgeving. “Jazeker” zei hij, “Ga maar recht door tot bij de kruising en ga dan linksaf en aan het einde van de weg weer naar links. Na een paar honderd meter ligt het toestel op de hei”. We gingen weer verder en kwamen tot de ontdekking dat de personen in het Duitse voertuig ons al die tijd in de gaten hadden gehouden en gewacht hadden totdat we weer verder gingen om ons vervolgens weer te volgen.
Toen zagen we de gecrashte Halifax liggen. Hij lag nog te roken en deels te branden op de hei en alleen de staart en een deel van de romp waren onbeschadigd. Er waren enkele Duitsers bij het wrak en een aantal Nederlanders stonden op een smal pad wat gescheiden door een droge sloot langst het veld liep. De neus en midden sectie van het toestel waren compleet verbrand en er was niet meer dan wit gesmolten as overgebleven. Tenminste één motor was van het toestel afgebroken toen het neerkwam en lag enkele meters verderop met gebogen propellerbladen op de hei. Stukken plexiglas en aluminium lagen overal verspreid en de voor ons vreemde zwartgeverfde grote staart lag ongeveer 10 meter van de sloot waar we van de Duitsers niet overheen mochten komen.
De Duitse soldaten van de Luftwaffe waren nogal zenuwachtig en onder de toeschouwers ging het verhaal de ronde dat enkele leden van de bemanning nog vermist werden. Van wat wij op konden maken uit de overblijfselen van het toestel moest het haast wel onmogelijk zijn dat iemand deze crash had kunnen overleven en daarna had kunnen verdwijnen. Maar het was inmiddels al negen uur geleden gebeurd en er waren al langer geruchten dat mensen van het verzet soms overlevende bemanningsleden konden redden en hen dan via België, Frankrijk, Spanje of Portugal terug naar Engeland konden krijgen.
Toen gebeurde er iets grappigs. Eén van de Duitse soldaten kreeg de opdracht om terug naar Oisterwijk, of misschien naar het eerstvolgende huis te gaan waar een telefoon was. Omdat hij klaarblijkelijk niet echt uitkeek naar een lange hete wandeling liep hij op de toeschouwers af en vroeg met vriendelijke toon of er iemand was die hem zijn of haar fiets uit wilde lenen. Het was inmiddels welbekend dat op zo’n “verzoek” beter niet gereageerd kon worden, omdat anders de fiets simpelweg voor oorlogsdoeleinden gevorderd zou worden en men die dan nooit meer terug zou zien, dus liepen de meeste mensen in verschillende richtingen rustig weg. Bill daarentegen gaf plots blijk van mededogen en zei tegen de Duitse soldaat: ”Je mag de mijne wel lenen, maar dan onder twee voorwaarden: Je brengt hem heel naar mij terug en je staat ons toe om rond het neergestorte vliegtuig te mogen lopen”, waarop de Duitser tot onze verbazing nog in ging ook.
Ik zal nooit vergeten wat voor indruk de daaropvolgende inspectie tour bij mij zou achter laten. In de eerste instantie schreeuwde de andere Duitsers dat we achter de sloot moesten blijven totdat de “fietser” zei dat het oké was waarop ze ons bij het wrak toelieten.
Er hing die vreemde geur van een vliegtuig interieur ondanks al die rook. De zwarte verf op de staart met de RAF roundels erop en andere tekens waren amper nog zichtbaar. De grote geschutskoepel aan de staart met de kanonnen nog aanwezig. Aan de zijkant stond een deur open en we zagen binnen in het staartdeel vreemde lange pakken bruin canvas liggen en ook op het heidegras lagen een aantal van deze pakken. Konden dat de verpakte menselijke resten van de bemanning zijn geweest dachten we, maar later vernamen we dat dit wellicht parachutezakken waren. Het was een rare gewaarwording om iets aan te raken dat 24 uur daarvoor was vertrokken uit Engeland. Hierop werden we meteen berispt door de Duitsers:”Raak niets aan en ga terug achter de sloot!”.
En dat was het dan voor ons, maar we werden meteen omringd door al die andere toeschouwers met de vraag wat we hadden kunnen zien. Het aardige van dit verhaal is toch nog wel dat de fiets van Bill na enige tijd weer netjes werd teruggebracht om voor een verlate lunch terug naar huis te fietsen en een prachtig verhaal om aan onze ouders te vertellen.